De patriciërfamilie Godin, afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden, was lange tijd werkzaam in de handel. In de zeventiende eeuw waren een aantal Godinnen bewindhebbers bij de VOC en WIC. Na 1700 en vooral in de negentiende en twintigste eeuw vestigden meerdere leden van de familie zich tijdens hun werkzame leven permanent in NederlandsIndië. Meestal waren ze werkzaam als ambtenaren van het Gouvernement. De motieven om naar Indië af te reizen waren tamelijk profaan. Men zocht er carrière te maken en binnen zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk geld te verdienen.
Een vroeg voorbeeld van een Godin die carrière en fortuin wilde maken in Indië was Carel Godin. Halverwege de acht tiende eeuw was hij opperkoopman in dienst van de VOC en hoofdadministrateur op Java's noordoostkust. Zijn leven was door het bezit van verschillende particuliere slaven zeer comfortabel te noemen. Een welgestelde Bataviase koopman had voor zijn status ten minste enkele tientallen slaven nodig.
Een andere manier om in Indië carrière te maken was door in dienst te treden bij het OostIndisch Leger. Verschillende Godinnen deden aldus en drie van hen werden gedecoreerd met de hoogste militaire onderscheiding: het ridderkruis der Militaire Willemsorde (een van hen was zelfs drager van de eresabel). Zij namen allen deel aan expedities tijdens de in 1873 begonnen Atjehoorlog. Deze 42 jaar durende bloedige guerrillastrijd kostte meer dan 100 duizend Atjehers het leven.
Het koloniale verleden vormt vandaag de dag een zeer beladen onderwerp. Het is dan ook allesbehalve een afgesloten verleden. Er worden confronterende vragen gesteld over collectieve schuld en of er door overheden excuus gemaakt moet worden aan de slachtoffers en nabestaanden. Het maakt dit beeldverhaal tot meer dan alleen maar onschuldige nostalgie.
Samen met zijn broer Samuel was Daniël Godin aan het begin van de zeventiende eeuw een van de eerste inleggers in de Zeeuwse Kamer van de VOC. Maar Daniël was niet alleen op de Oost gericht. In 1642 handelde hij in Nederlands-Brazilië. Twee jaar later stierf hij, 68 jaar oud. Zijn zoon Paulus schopte het tot bewindhebber van de West-Indische Compagnie en wordt tegenwoordig gezien als een van de grootste slavenhandelaren die Nederland ooit heeft gekend. De puissant rijke Paulus woonde-in een monumentaal grachtenpand aan de Herengracht dat hij voor zichzelf liet bouwen. Het bevond zich vlak bij de Gouden Bocht, het centrum van de regentenoligarchie. Dit huis werd in 1927 de ambtswoning van de Amsterdamse burgemeester. Coll. RKD- Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis |
||
Een andere broer van Daniël, Jacob, is de voorvader van de hoogst onderscheiden Godin: de in 1833 geboren luitenantkolonel infanterie bij het OostIndisch Leger Jan Hendrik Cornelis Godin. Hij werd vanwege zijn deelname aan de Atjehoorlog in 1857 ridder 4e klasse der Militaire Willemsorde en drager van de eresabel. De eresabel draagt hij nog niet op deze foto, die eind jaren vijftig van de negentiende eeuw is genomen. Pas na zijn pensionering, in 1880, werd hem de eresabel toegekend. Dit betekende eveneens dat hij in de wacht stond voor een MWOIII. Door het trage verloop van de ambtelijke contacten tussen de departementen in Den Haag en Indië en zijn overlijden in 1886 heeft hij deze dapperheidsonderscheiding nooit gekregen. Coll. RKD Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis |
||
Als negentienjarige jongeman vertrok Willem Frederik Godin de oudere broer van Jan Hendrik Cornelis in 1839 vanuit Nederland naar de Oost. Frits, zo werd Willem Frederik genoemd, klom stapje voor stapje omhoog in de ambtelijke hiërarchie: van surnumerair ambtenaar op Sumatra tot assistentresident en waarnemend resident. Halverwege de veertig overleed hij aan cholera. Op deze foto, die rond 1855 is genomen, staat Frits met zijn in 1845 geboren dochter Wilhelmina Frederika Godin. Zij was een kind uit zijn 'voorhuwelijk' met de njai Lombaijoe. Willem had dertien kinderen, waarvan vier met lombaijoe. Ondanks de schuldgevoelens van Frits over zijn onwettige relatie met lombaijoe hij durfde het zijn moeder niet te vertellen heeft hij er alles aan gedaan om zijn 'spruitjes' een goede start te geven. Ze werden door hem erkend en hij stuurde hen voor hun opvoeding naar Nederland, waarvoor hij bereid was een vergoeding van 720 gulden per jaar te betalen. Part coll. Familiearchief Godin |
||
De oudste wettige zoon van Frits was Willem Andries Godin, die in 1851 te Padang ter wereld kwam. Hij was majoor der infanterie en ontving de Militaire Willemsorde vanwege zijn krijgsverrichtingen bij de slag om Samalangan (1878] tijdens de Atjeh-oorlog. Toen hem in 1898 eervol ontslag werd verleend, schreef een verslaggever van De Locomotief dat hij 'een sieraad' voor het leger was. 'Velen zien majoor Godin met leede ogen heengaan, want hij was een flink soldaat, een brave chef en (...} een goed kameraad.(...] Majoor Godin was de gastvrijheid zelf en zijn woning getuigde meer dan eens van gezellige bijeenkomsten van officieren en burgers.' Die woning staat afgebeeld op een foto uit 1891: samen met zijn zeventien jaar jongere echtgenote Alexandrine Godin-Appelius van Hoboken drinkt Willem thee op het erf voor hun huis te Buitenzorg. Alexandrine heeft haar pasgeboren tweede kind Willem Andries Godin op haar schoot. Ze wist toen nog niet van het tragisch lot dat dit zoontje te wachten stond: nog geen drie maanden later lag het Jongetje opgebaard op zijn doodsbedje. Links: Part. coll. Familiearchief Lach de Bère Rechts: Part. coll. Familiearchief Appelius van Hoboken |
||
Het in 1880 gesloten huwelijk tussen Suzanna Maria Constante Godin-Lach de Bère en haar man Egbert Frederik Godin, de tweede wettige zoon van Frits, was niet gelukkig. Suzes kindertijd in Padang lijkt gelukkiger te zijn geweest. Haar broer schreef ooit dat voor hun op palen gebouwde woning een grote Tandjungboom stond. Met zijn zusje reeg hij de afgevallen 'welriekende bloesems' tot lange kettingen aaneen. 'Ook zag ik dan wel eens dat mijn moeder de bloesems tusschen het linnengoed in de kast strooide, waardoor het linnengoed een heerlijke geur kreeg. {..•} Op het erf aan de overkant stonden kleine houten en bamboezen woningen, waar nog slaven woonden van mijn voorouders die, als ik mij niet vergis, toen reeds de vrijheid gegeven waren en die daar voor niemendal mochten wonen, doch zelf voor de kost moesten zorgen door koek of looemen te verkoopen.' In 1904 vertrok de 44-jarige Suze alleen naar Nederland. Tijdens de vijfde dag van de zeereis overleed ze plotseling door onbekende oorzaak. Diezelfde avond, 'tijdens een lichte koelte en onder een licht buiige bewolkte lucht en een golvende zeedeining', werd haar stoffelijk overschot volgens zeemansgebruik overboord gezet. Part coll. Familiearchief Godin |
Suze en Egbert kregen twee kinderen, van wie de in 1881 geboren Theodoor Oswald Godin de oudste was. Na de lagere school werd Theo vanuit Padang naar Nederland gestuurd waar hij te Leiden de hbs doorliep om daarna In Delft te gaan studeren. Volgens een door een neef die veel met hem optrok opgestelde brief, dook Theo niet al te vaak in de boeken. 'Weet u wat het is met Theo en [zijn vriend] Guus, ze hebben te veel money en voeren geen steek uit. Dan zitten ze weer drie dagen in Brussel, dan weer in Rotterdam. Maar ze zullen wel stil zijn als het examen komt' Bon vivant Theo was intelligent en met zijn studie kwam het helemaal goed. In 1908 vertrok hij met zijn kersverse echtgenote Jacoba Hendrika Godin-van Noppen naar Indië, waar hij ambtenaar werd. Een halfjaar na hun aankomst beviel Koo van hun eerste kind, met wie ze op de foto poseren voor hun huis te Weltevreden. Part. coll. Familiearchief Godin. |
Drie jaar later reden ze trots in hun nieuwe auto, een tweepersoons Orijn. De aanschafprijs bedroeg 4275 gulden. Door zijn huwelijk was Theo een welgesteld man. Koo had door het vroegtijdig overlijden van haar vader een grote erfenis tot haar beschikking gekregen en Theo was vanuit zijn eigen familieachtergrond ook niet onbedeeld. Part. coll. Familiearchief Godin. |
In de hete Indische zomers zochten heel wat Europeanen verkoeling in het in de bergen gelegen hotel Papandayan te Garoet, WestJava. Zo ook Theo met zijn gezin, op deze foto uit 1919 (Theo met wandelstok, links naast hem zijn vrouw Koo). De familie zit in de schaduw van een statige waringin. Een van de personages uit Hella Haases Heren van de Thee over deze treurvijg: 'Het is een van de mooiste bomen van de wereld, zo breed en vol en rijk met al zijn bladeren en vruchtjes, en luchtwortels die afdalen en zich vasthechten met kleine zuigmondjes en weer nieuwe stammen van dezelfde boom vormen,{...] het is een boom die gonst van leven. Maar 's nachts, als het donker is, is het niet meer deielfde boom.[•..) Dan moet men oppassen. Oe natuur heeft die kracht, wij zijn machteloos.'
Part. coll. Familiearchief Godin.